De krachtwijk en haar essentiële marge
Onder de titel Krachtwijken zijn in april 2007 door ex-minister Ella Vogelaar van VROM veertig wijken aangewezen die dringend moeten worden ‘aangepakt’. Het krachtwijkenprogramma past in de lijn van de stedelijke vernieuwing van eind jaren negentig die op haar beurt voortkwam uit de stadsvernieuwing van de jaren tachtig. In vergelijking tot zijn voorgangers is de Krachtwijkenoperatie echter van een ongekende omvang en complexiteit. In de Krachtwijkenoperatie wordt met grote daadkracht zowel de fysieke als de sociale aspecten van de verbeterbehoeftige wijken ‘aangepakt’. Versterking van de identiteit en ‘vermarkting’ nemen daarbij een belangrijke plaats in. Om de wijken in een beter daglicht te plaatsen worden soms vreemde verbindingen gemaakt tussen de werkelijke situatie en de gewenste uitstraling. Terwijl kansen daarvoor in de marge, vaak niet worden benut. Bovendien zijn de plannen doorgaans gericht op het gewenste eindbeeld en houden weinig rekening met de zogenaamde tussentijd, de periode tussen aanvang van de transformatie en de afronding daarvan. Deze tussentijd kan wel oplopen tot vijftien of zelfs twintig jaar waardoor er een complete generatie in op kan groeien. Om de kansen uit de marge wél te kunnen benutten en de verbetering van de wijken te ontdoen van het stugge eindbeelddenken werd het TtOM model ontwikkeld, een opzet voor de Tussentijd Ontwikkelings Maatschappij.
Na de rampspoed van de oorlogsjaren vormden de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw het toneel van de Wederopbouw, waarbij de nadruk lag op het ledigen van de woningnood. In de ‘kritiese’ jaren zeventig kwam er meer aandacht voor de kleinere schaal en voor kwaliteit naast kwantiteit van woningproductie. Dit leidde ondermeer tot de stadsvernieuwing die tot eind jaren tachtig inzette op het verhelpen van bouwtechnische achterstanden in negentiende-eeuwse woonbuurten, met behoud van bevolkingssamenstelling en stedenbouwkundige structuur. Hoewel de fysieke doelen van de stadsvernieuwing grotendeels werden behaald, kon zij de ontwikkeling van moderne grootstedelijke problemen in Nederland niet voorkomen. Omdat inmiddels het besef was ontstaan dat de oplossing wellicht ook buiten het bouwtechnische domein moest worden gezocht, riep de regering begin jaren negentig de sociale vernieuwing in het leven. Halverwege de jaren negentig ontstond het idee dat niet een eenzijdige, maar juist een integrale aanpak van problemen nodig was om de probleemwijken te verbeteren. De nieuwe visie kreeg de naam stedelijke vernieuwing en het motto: ‘De aantrekkelijkheid van gebieden als plaats om te wonen, te werken, te ondernemen en te verblijven moet centraal worden gesteld’.
Om te bepalen welke wijken in aanmerking kwamen voor stedelijke vernieuwing, werd een eclectische combinatie van sociaal-economische cijfers, bouwtechnische gegevens en belevingswaarden samengesteld, die met elkaar verrekend een lijst met de ‘slechtste’ wijken van Nederland opleverde. Gemeenten treden op als ‘regisseur van het wijkvernieuwingsproces’ en werken daarin samen met de inmiddels verzelfstandigde woningcorporaties en het zogenaamde maatschappelijk middenveld zoals de gezondheidszorg en onderwijs. Omdat de de positionering van de betrokken partijen in stedelijke vernieuwing nog niet is uitgekristalliseerd sluiten betrokken publieke en private partners per wijk een convenant, waarin bindende afspraken staan over de inhoud en financiële dekking van de vernieuwingsoperatie en waarmee de ambities in afrekenbare termen worden vertaald. De aanvankelijk slechts ter selectie gestelde probleemcriteria zijn zo getransformeerd tot graadmeters van succes.
De aanpak van Transvaal
De stedelijke vernieuwingsplannen die worden opgesteld richten zich bij voorkeur op de meest actuele ambities en veranderen daardoor nog wel eens van focus. In hun ijver zich op de gewenste toekomst te richten heeft de verantwoording over wijzigingen in het beleid geen prioriteit, met regelmatig ‘ongerijmdheden’ tot gevolg. Deze dynamiek vinden we ook in de planvormingsgeschiedenis van de Haagse herstructureringswijk Transvaal.
Tot zes jaar geleden stonden in grote delen van de Haagse wijk Transvaal nog de portiekwoningen van begin vorige eeuw (1895 - 1930) toen de wijk werd gebouwd. Alleen in Transvaal Noord zie je de voor de jaren tachtig typische gerenoveerde oudbouw en nieuwbouw. De huizen zijn slecht geïsoleerd, klein en voldoen niet aan moderne woningeisen. Door de hoge bouwdichtheid is openbare ruimte schaars en behoort Transvaal tot de dichtstbevolkte wijken van de stad. Transvaal is zeer multicultureel: in 2004 bestond de wijkbevolking uit 28% Turken, 23% Surinamers, 15% Nederlanders, 13% Marokkanen en 14% ‘allochtonen uit niet-geïndustrialiseerde landen’. De wijk heeft veel kleine winkels, vaak met allochtone uitbaters, die zijn geconcentreerd in enkele winkelstraten, waarvan de Paul Krügerlaan het belangrijkst is. Een ander belangrijk kenmerk van de wijk is de bekende Haagse Mart, waar van alles te krijgen is, van versproducten tot electronica.
Een onderzoeksrapport uit 1998 vormde de aanleiding voor de huidige stedelijke vernieuwingsoperatie in de wijk. Geconstateerd werd dat het woningaanbod was verouderd, het sociaal-economische niveau ver onder Haags peil lag en er sprake was van overlast, criminaliteit en rommel in de wijk. Besloten werd dat ingrijpen noodzakelijk was. Na het Wijkplan Transvaal uit 2002 en de Voortgangsrapportage (2005), volgden de Structuurvisie Lijn-11 Zone (2006), Recept voor de Haagse Krachtwijken (2007) en De Nieuwe Aanpak voor Transvaal (2007), dat het laatste officiële wijkplan is. De wijkplannen richten zich vooral op sloop-en nieuwbouwplannen om nieuwe wijkbewoners aan te trekken met midden- en hoge inkomens, en zijn daarin redelijk consistent. Op economisch gebied is de planvorming de laatste jaren echter flink herzien. In het wijkplan uit 2002 werd de nadruk gelegd op het belang van kleine ondernemers voor de wijkeconomie en het opknappen van de Paul Krügerlaan, de Haagse Mart en het sleets en onaantrekkelijke bedrijventerrein aan de Uitenhagestraat. De gemeente zag verder in dat het multiculturele Transvaal met haar bijzondere winkels en markt een potentie bezat die beter benut zou kunnen worden. Ze besloot dit bijzondere multiculturele karakter van de wijk positief onder de aandacht te brengen met de slogans ‘City Mondial’ en ‘Transvaal: van alle markten thuis’.
Deze aanvankelijk bescheiden, wijkgerichte ambitie werd vanaf 2005 flink ‘opgeschaald’. In twee jaar ontstond een visie voor een groots, toeristisch Transvaal. Om dit te bereiken dienden de Haagse Mart te worden ‘hergebrancheerd’ (een deel van de ruimschoots aanwezige goedkope kleding- en kleingoedkramen moest verdwijnen), de Paul Krügerlaan te worden gethematiseerd, en zou er een gloednieuw, architectonisch hoogstaand ‘Multicultureel Leisure Centre’ worden gebouwd. Dit gebouw zal volgens de plannen gaan fungeren als ‘parel in de kroon’ van het nieuwe Transvaal en de wijk landelijk neerzetten als ‘hèt multiculturele winkel- en ontspanningsgebied bij uitstek’.
In drie jaar werd de visie op de economische toekomst van Transvaal getransformeerd van een kleinschalige, wijkgerichte opwaardering van de bestaande kwaliteiten van de wijk, tot het ambitieuze voornemen om van Transvaal een toeristische trekpleister te maken, en de hele wijkeconomie en wijkidentiteit hiernaar te modelleren.
In samenhang met de economische voornemens, werden ook de wijkmarketingstrategieën aangepast. Transvaal diende ineens niet alleen als aantrekkelijke woonwijk, maar ook als toeristische attractie in de markt te worden gezet. Het slechte imago van de wijk als vies, onveilig en ‘zwart’, moest worden bijgestuurd. Ter bestrijding van de eerste twee problemen werden extra beheersmaatregelen ingesteld, maar voor het wegnemen van de negatieve connotaties bij het zwarte imago waren complexere maatregelen vereist. Het multi-etnische karakter van Transvaal is ontegenzeglijk een van de belangrijkste kenmerken, maar leek tegelijkertijd de toeristische aantrekkingskracht en de gewenste sociaal-economische vooruitgang in de weg te staan. De gemeente worstelde met deze tegenstelling en besloot uiteindelijk op zoek te gaan naar een manier om Transvaals multiculturele karakter op een slimme manier te kaderen.Geïnspireerd door de Hindoestaanse achterban van de Haagse PvdA, begon het idee post te vatten om de wijk neer te zetten als ‘icoon van de Hindoestaanse cultuur’. Transvaal heeft immers een hindoestaans verleden, waar enkele winkels in de Paul Krügerlaan nog aan herinneren. De keuze werd verder beargumenteerd door het feit dat een ‘Hindoestraat’ een veel beter unique selling point is dan ‘de zoveelste multiculturele winkelstraat’ en dat in de regio Haaglanden veel middenklasse Hindoestanen wonen, die door het nieuwe imago wellicht als consument of bewoner naar de wijk getrokken zouden kunnen worden.
Nadat ook wethouder Norder en toenmalig minister Vogelaar zich enthousiast toonden voor de Hindoestaanse insteek, vertaalde de nieuwe visie zich door naar de planvorming: de Paul Krügerlaan veranderde van ‘multiculturele winkelstraat’ naar ‘Little India’; er was plotseling sprake van een Bollywoodbioscoop op het Uitenhageterrein; en het nieuwe Multicultureel Leisure Centre kreeg het thema Oriënt mee, dat volgens de gemeente heel Azië bestreek, behalve China, want Den Haag heeft al een Chinatown.
Op het gepropageerde Oriëntaals-Hindoestaanse karakter van de wijk valt het nodige af te dingen. Eerder is al vastgesteld dat de bevolking van Transvaal in 2004 bestond uit 28% Turken, 23% Surinamers, 15% Nederlanders, 13% Marokkanen en 14% ‘allochtonen uit niet-geïndustrialiseerde landen’. De trend sindsdien is dat de mensen die de wijk verlaten veelal worden vervangen door Oosteuropeanen. Van een dominantie van (Surinaams-)Hindoestanen of Oost-Aziaten is dus zeker geen sprake. Bovendien is Transvaal geen toeristische trekpleister, maar een woonwijk met een leuke winkelstraat en een markt. Het gewenste imago is wishful thinking, een fantoomidentiteit. Het berust weliswaar op een identiteit met wortels in de wijk. Maar van deze geschiedenis zijn nog slechts resten aan te tonen, die blijkbaar wel worden gekenmerkt door positieve herinneringen en verlangens. Het zware ingrijpen in het ideële en reële Transvaal was misschien beter te begrijpen geweest als de wijk aantoonbaar lelijk en identiteitsloos zou zijn. Of als het een wijk zou betreffen zonder burgerinitiatief of ondernemerschap. Het tegendeel is echter het geval. Het wemelt in Transvaal van de allochtone ondernemers, burgerorganisaties en bewonersinitiatieven; de wijk heeft een binnenstedelijke uitstraling, de uitstekend functionerende Haagse Mart en een centrale ligging. En dit zijn slechts enkele van de kwaliteiten van Transvaal. De gemeente gaat in haar huidige planvorming grotendeels aan deze kwaliteiten voorbij. Zo dreigt een bijzondere wijk geslachtofferd te worden voor een economische en sociaal-culturele fantoomidentiteit, en ontstaat er mogelijk vanuit de beste bedoelingen om de wijk economisch te versterken een groteske ongerijmdheid.
De hoeders van de essentiële marge
In de wijkvernieuwingsprocessen blijkt de relatie tussen het gewenste imago en de daadwerkelijke identiteit nog wel eens moeizaam te zijn. Bij de stedelijke vernieuwing spelen de kwantificeerbare resultaten zoals het gemiddelde inkomen en de vastgoedwaardestijgingen een grotere rol dan de onkwantificeerbare eigenaardigheden als (stedenbouwkundige) geschiedenis, sociale structuren, cultureel kapitaal en informele circuits. Deze essentiële marge valt buiten de ‘core business’ van de corporaties en projectontwikkelaars en wordt in de planvorming vaak op oneigenlijke manier ondergebracht bij het pro memorie kopje ‘sociaal’.
Partijen die expertise bezitten om de essentiële marge op juiste wijze te analyseren en interpreteren, worstelen vaak met hun positionering, als zij zich met de stedelijke vernieuwing willen bemoeien. Wanneer zij trachten te interveniëren in een wijkvernieuwingsproces, weten ze moeilijk door te dringen tot het hart van de besluitvorming. Ze worden wel getolereerd, maar slechts als spelers in de kantlijn. In het vervolg van dit onderzoek zal worden ingegaan op de vraag hoe hoeders van de essentiële marge, zoals kunstenaars, cultureel planologen, (architectuur)historici, sociologen, antropologen en anderzijds kritisch geëngageerden,een betere positie zouden kunnen verwerven binnen de stedelijke vernieuwing.
Laboratorium van de Tussentijd
In Transvaal zijn sinds 2002 drie culturele organisaties in de herstructurering actief, namelijk STROOM, Stichting TransArt en Optrek. Ze maken allemaal gebruik van leegstaande panden die door corporatie Staedion of de gemeente voor tijdelijk gebruik beschikbaar worden gesteld. Staedion ziet de kunstzinnige anti-kraak als een voordelige manier om criminaliteit en illegale bewoning te weren uit de ‘spookstraten’ en is bovendien blij met de positieve uitstraling en publiciteit die de culturele activiteiten opleveren. Van deze drie organisaties houdt OpTrek zich als enige nadrukkelijk met de transformatie van de wijk bezig. Mobiel Projectbureau OpTrek Transvaal, dat op initiatief van kunstenares Sabrina Lindemann werd opgericht wil met haar tijdelijke kunstprojecten aanzetten tot discussie over de ontwikkeling van de stedelijke ruimte en over de rol die kunstenaars daarin kunnen vervullen, zowel in Transvaal als in het algemeen. De activiteiten variëren van fysieke aanwezigheid in het publieke domein, zoals een tijdelijk café aan een hijskraan en het project Hotel Transvaal, tot discussieavonden en onderzoeken. In de workshopserie Laboratorium van de Tussentijd genereren kunstenaars, (stads)sociologen, filosofen, architecten, stedenbouwkundigen en andere kritische beschouwers nieuwe ideeën voor het inrichten van herstructureringsprocessen. De workshops, themabijeenkomsten en onderzoeken, fungeren als denktank en conceptontwikkelingsplatform. Hoewel er inmiddels een rijkdom aan visies en concepten is ontstaan en OpTrek een indrukwekkend netwerk aan professionals aan zich heeft weten te binden, heeft corporatie Staedion, de belangrijkste speler bij de transformatie van Transvaal, OpTrek nog niet uitgenodigd om concreet mee te denken over de toekomst van de wijk, ook niet nu er nieuwe plannen worden ontwikkeld voor Transvaal-Noord. Of dat in de toekomst nog gaat gebeuren, lijkt af te hangen van zowel de strategie van OpTrek als de openheid van Staedion.
Welcome in my backyard
Er zijn in Nederland meer organisaties actief (geweest) die zich op een eigenzinnige manier met de herstructurering van de naoorlogse woonwijken hebben bemoeid. Eén van de meest ambitieuze daarvan was WiMBY! Hoogvliet. In de Rotterdamse deelgemeente Hoogvliet werd in 1999 besloten tot een grote herstructurering van de wijk. De toenmalige wethouder van Stadsvernieuwing Herman Meier wilde in Hoogvliet ruimte scheppen voor geïnspireerde planvorming en stedenbouwkundige experimenten waaruit in 2001 de projectorganisatie WIMBY! (Welcome in my Backyard) voortkwam, dat de opdracht meekreeg om Hoogvliet ‘op de kaart te zetten’.
WiMBY! verzekerde zich van ongeveer 1,3 miljoen euro per jaar van verschillende overheden, corporaties en fondsen en ging aan de slag met een invloedrijk team, bestaande uit onder meer Peter Kuenzli, Herman Meier, Crimson Architectural Historians en later Felix Rottenberg. Hoewel de ambitie aanvankelijk was geweest om zich in het hart van de herstructurering te positioneren, bleek dit al snel te hoog gegrepen. De meeste sloop- en nieuwbouwplannen lagen al klaar en de stoomtrein van de herstructurering was al niet meer te stoppen. WiMBY! werd daarom ingericht als research & development bureau met een ‘acupuncturele’ werkwijze. In een poging de technocratische vernieuwing bij te sturen waar dat mogelijk was, initieerde en faciliteerde WiMBY! een reeks losstaande stedenbouwkundige en sociaal-culturele projecten, in samenwerking met allerlei verschillende stakeholders. De rol van WiMBY was om op te komen voor de continuïteit van Hoogvliet, ongerijmdheden tussen verschillende plannen op te sporen, een grotere waardering voor het bestaande te genereren en ruimte voor complexiteit en tegenstrijdigheid in de planvorming te bepleiten. Een mooie illustratie van deze werkwijze is het project Logica, waarmee de organisatie alle vergevorderde plannen voor Hoogvliet aan de hand vergaderingen met de betrokken partijen gewiekst tot één gezamenlijk model wist te vormen, dat gekscherend Bestaand Beleid voor Altijd werd genoemd.
Als we OpTrek en WiMBY met elkaar vergelijken vallen een aantal zaken op. OpTrek functioneert autonoom en in volledige vrijheid, maar bekoopt dit met een marginale rol in de planvorming voor Transvaal. WiMBY koos om de beperkingen van de gegeven herstructureringsplannen in Hoogvliet te accepteren en te zoeken naar marges waar zij iets kon betekenen, maar moest hiervoor een deel van haar conceptuele vrijheid inleveren. Een ander verschil is de achtergrond van beide organisaties: OpTrek is opgezet vanuit een individueel initiatief en een artistieke insteek, WiMBY had een ambitieuze wethouder als initiator. WiMBY beschikte bovendien over een beduidend groter en betrouwbaarder budget dan OpTrek.
Een belangrijke overeenkomst tussen de organisaties is dat beide hebben getracht om door de technocratische procesvoering van stedelijke vernieuwing heen te breken. Ze gebruikten hiervoor verschillende ‘aanvliegroutes’. OpTrek onderzoekt met Hotel Transvaal en denktank voor de Tussentijd alternatieve manieren om planvormingsprocessen in te richten en legt daarbij de nadruk op duurzaamheid, bestaande kwaliteiten en de bijzondere context van de herstructureringsperiode, die zij Tussentijd noemt. WiMBY werkte pragmatischer en keek of binnen bestaande kaders en plannen mogelijkheden bestonden waar zij bijzondere verbindingen of verbeteringen van de planvorming kon veroorzaken. De bemoeienis van beiden beperkte zich bovendien niet tot het conceptuele, maar omvatte vooral ook lobbywerk, netwerkvorming en overleg om de plannen gerealiseerd te krijgen.
De uitvinding van de tussentijd
In een zoektocht naar de meest ideale positionering van een onafhankelijke organisatie in stedelijke vernieuwing is het interessant om te kijken of de sterkste kanten van OpTrek en WiMBY gecombineerd zouden kunnen worden tot een nieuw model. Een model dat de rol van de essentiële marge in stedelijke vernieuwing kan versterken, door rekenschap te geven van de moderne afrekencultuur in stedelijke vernieuwing, maar zich hier vervolgens niet door laat ringeloren. Een model dat bovendien uitgaat van de potentie van de Tussentijd zoals die door OpTrek op de kaart is gezet.
OpTrek heeft in haar workshopserie ‘Laboratorium voor de Tussentijd’ een overvloed aan ludieke, creatieve, duurzame, innovatieve, realistische en minder realistische concepten ontwikkeld, waarvan een aantal absoluut een verrijking voor de stedelijke vernieuwing zou betekenen. Sommige ingevingen zijn specifiek op Transvaal van toepassing, maar andere zouden ook goed in andere contexten gebruikt kunnen worden. Een van de meest vruchtbare uitkomsten van de denktank tot dusverre, is de emancipatie van de tussentijd, tot een autonome, waardevolle periode. Met de tussentijd wordt gedoeld op de periode van tien tot twintig jaar die nodig is om een stedelijke vernieuwingsoperatie in een wijk op te starten en af te ronden. Aan deze tussentijd kleeft vaak een negatief imago: de leefbaarheid staat onder druk, er zijn vele onzekerheden en criminaliteit en overlast nemen toe. Maar OpTrek ziet de tussentijd niet als een periode tussen een imperfecte situatie en de voltooiing van de perfectie. In de vijftien tot twintig jaar die de herstructurering doorgaans duurt verschuiven de plannen en betrokkenen voortdurend en groeit bovendien een generatie in de ‘wijk in herstructurering’ op. Daarmee is de tussentijd een periode die serieus genomen moet worden en gebruikt kan worden als ontwikkelingsplatform.
Om de uitkomsten van de tussentijd te laten doorwerken in de toekomst van de wijk is echter enige openheid in de planvorming nodig. De hedendaagse planvorming biedt weliswaar ruimte voor tijdelijk gebruik in de vorm van anti-kraak of sociaal-culturele projecten, maar is niet ingericht op het opnemen van terloops ontstane of ontwikkelde concepten en projecten uit de tussentijd. De participatie van de bewoners bij de planvorming wordt weliswaar steeds meer uitgebreid en aantrekkelijker vormgegeven, maar is desondanks toch meestal niet ingericht om de gekozen planvormingsrichting daadwerkelijk een andere kant op te sturen.
TtOM
De Tussentijd Ontwikkelings Maatschappij, kort: TtOM, met de kleine t van tijd, is een initiatief dat lering uit het voorafgaande heeft getrokken. TtOM staat voor een model dat niet enkel de huidige situatie noch de te bereiken toekomstige situatie als uitgangspunt neemt maar zich volledig richt op de periode van transformatie van de plek. Ontwikkelingen in de tussentijd kunnen in staat zijn om het nagestreefde plan in een nieuw en ander perspectief te plaatsen. Door de tussentijd serieus te nemen voorkom je dat deze mogelijkheden over het hoofd worden gezien, kun je de kans daarop bewust programmeren, ga je respectvol om met de situatie in verandering en verhoog je de mogelijkheden voor een zichtbare en voelbare sociale en ruimtelijke continuiteit.
De opzet van de TtOM moet worden toegespitst op een specifieke situatie en kan dus geen standaard karakter hebben. Wel zijn er een drietal centrale ingrediënten aan te wijzen binnen een TtOM-opzet, te weten positie, tijd en programma die onderling sterk samenhangen.
In haar positionering moet de TtOM onafhankelijkheid met een verankering aan de planvorming weten te combineren. De TtOM kan dat doen door bijvoorbeeld eigenaar te worden van een in onbruik geraakt gebouw in het gebied dat ontwikkelingsperspectieven biedt. De aankoop en (langzame) ontwikkeling van dergelijke scholen of fabrieken worden door de TtOM zelf gefinancierd vanuit een te verwachten waardevermeerdering in de loop van de tijd. Door zich op bescheiden wijze als eigenaar en ontwikkelaar op te stellen wordt de TtOM speler in het gebied en vindt daarmee aansluiting tot de planvorming van het gebied, zonder dat zij zich als concurrent van andere spelers profileert.
Met het innemen van een letterlijke positie in het gebied verschaft de TtOM zich ook de tijd om een netwerk op te bouwen bij bewoners en andere spelers in het gebied. Bij zowel WIMBYals OpTrek heeft de langdurige aanwezigheid de mogelijkheden gecreëerd om te lobbyen en netwerken. Een fysieke aanwezigheid in de context vergroot die mogelijkheid en zorgt er bovendien voor dat je als TtOM aanwezig blijft waar bij vele andere betrokkenen medewerkers en verantwoordelijken voortdurend wisselen. Op deze manier kan de TtOM het geheugen én de continuïteit van een veranderingsproces zijn en vooral ook aanwezig zijn wanneer de onvermijdelijke nieuwe en onverwachte ontwikkelingen zich voordoen.
Met haar programmering profileert de TtOM zich in de loop van een transformatieproces als de ideale partner voor onderzoek en conceptontwikkeling. Op eigen initiatief ontwikkelt ze projecten die de kwaliteiten en mogelijkheden van de situatie op aanstekelijke wijze zichtbaar maken. Daarbij schuwt de TtOM de marge en het experiment niet. Door het aanvankelijk vooral informeren maar het uiteindelijk daadwerkelijk betrekken van andere spelers in het gebied kan de TtOM steeds meer inspelen op de actualiteit en zich zo steeds sterker ‘opdrachtstellend’ profileren. Vanuit een betrokken maar autonome positie ontstaan zo steeds meer projecten in samenwerking met maar uiteindelijk ook in opdracht van andere spelers in het gebied. Ten behoeve van haar betrouwbaarheid en het vermijden van een concurrentiepositie blijft de TtOM zich fysiek beperken tot haar aanvankelijk ingenomen positie.
Stichting TtOM in Arnhem is de eerste organisatie die volgens dit model is opgericht. Door betrokkenheid bij verschillende projecten rondom braakliggende stedelijke gebieden, uitgestelde nieuwbouwwijken en vrijgekomen defensieterreinen zoekt zij naar haar positie binnen de ruimtelijke transformaties. Het TtOM-model biedt de mogelijkheden om de Tussentijd als periode serieus te nemen en daarbinnen de moeizame relatie tussen gewenst imago en daadwerkelijke identiteit te herstellen. Op deze manier kan de TtOM uitgroeien tot de ideale hoeder van de essentiële marge.
Hans Venhuizen en Arjan Raatgever
oktober 2008